Het is alweer vier jaar geleden dat het huwelijksvermogensrecht gewijzigd werd waardoor iedereen vanaf 1 januari 2018 nu niet meer automatisch in de algehele gemeenschap van goederen trouwt, maar in beperkte gemeenschap van goederen. Uit onderzoek is echter gebleken dat weinig mensen op de hoogte zijn van deze wijziging en de daarbij horende gevolgen voor u als ondernemer. Ook bij rechters, advocaten en andere professionals heerst nog enige onduidelijkheid en dat gaat met name over de invoering van artikel 1:95a BW.
Beperkte gemeenschap van goederen
Het uitgangspunt van het huidige stelsel is dat alles wat de echtgenoten hadden qua vermogen of schulden vóór het huwelijk ook privé blijft van de echtgenoten tijdens het huwelijk en niet meer valt in de huwelijksgoederengemeenschap. Alles wat de echtgenoten verwerven tijdens het huwelijk valt wel in de gemeenschap. Het privévermogen van de echtgenoten wordt ook wel het voorhuwelijkse vermogen genoemd.
De onderneming die buiten de gemeenschap valt
Heeft u voordat u ging trouwen een eigen onderneming opgericht? Dan is er sprake van een voorhuwelijkse onderneming en valt deze onderneming buiten de beperkte gemeenschap van goederen. De onderneming blijft dan ook uw privé-eigendom en de waarde en inkomsten van de onderneming zullen in beginsel niet aan uw echtgenoot toekomen. Dit werd echter onwenselijk geacht, omdat u tijdens het huwelijk wel kennis, vaardigheden en arbeid verricht ten behoeve van uw onderneming waar uw echtgenoot niets aan ‘overhoudt’. Gelet hierop heeft de wetgever artikel 1:95a BW in het leven geroepen om de onredelijkheid in dergelijke gevallen te voorkomen.
Artikel 1:95A BW
Dit artikel bepaalt dat de gemeenschap recht heeft op een redelijke vergoeding voor de inspanningen die u heeft verricht in uw onderneming. De gemeenschap heeft hier geen recht op als er tijdens het huwelijk al op andere wijze een redelijke vergoeding is voldaan.
De wetgever heeft niet vermeld hoe invulling gegeven moet worden aan de vergoeding. Er zijn ook nog maar weinig tot geen uitspraken beschikbaar waaruit blijkt hoe een rechter de omvang van de redelijke vergoeding berekend blijft het een lastige kwestie waarbij per geval gekeken moet worden naar wat redelijk is. Uw partner kan niet alleen bij ontbinding van het huwelijk aanspraak maken op de redelijke vergoeding, maar ook tijdens het huwelijk.
Overgangsrecht
Het overgangsrecht regelt de verhouding tussen nieuwe en bestaande rechtstoestanden. Doordat het artikel niet opgenomen is in het zogeheten overgangsrecht, betekent dit dat de redelijke vergoeding vóór voorhuwelijkse ondernemingen ook van toepassing is op gemeenschappen die voor 2018 zijn aangegaan. Hier zal mogelijk nog verandering in komen, omdat er een wetsvoorstel is voorgelegd aan de Eerste Kamer. Dit voorstel bepaalt dat artikel 1:95a BW wel wordt opgenomen in het overgangsrecht. Als de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanneemt, dan geldt de regeling alleen nog maar voor de gemeenschappen die zijn aangegaan vanaf 1 januari 2018 en waarbij geen gebruik is gemaakt van huwelijkse voorwaarden.
Conclusie
Gelet op het feit er nog onduidelijk heerst over de hoogte van de vergoeding, raad ik u aan om samen met uw partner afspraken te maken over de invulling van deze vergoeding middels huwelijkse voorwaarden. Zoekt u hulp bij het vaststellen van de redelijke vergoeding? Of andere zaken op het gebied van het ondernemingsrecht of personen- en familierecht? Neem dan vrijblijvend contact op met Smit & Smit Advocaten voor een adviesgesprek. Ons team van advocaten staan voor u klaar bij het vinden van de juiste oplossing